Meten = weten
Tijdens de slaaptest worden uw hersengolven, hartritme, ademhalingspatronen, spierspanning, zuurstofgehalte in het bloed en de bewegingen van uw lichaam geregistreerd. Dit gebeurt op de volgende manieren:
Slaapdiepte
Om uw slaapdiepte te kunnen bepalen, wordt een serie draden op uw hoofd geplakt. Dit is voor de EEG, het zogenaamde elektro-encefalogram. Hiermee wordt de hersenactiviteit gemeten. Hieruit maken de specialisten op of u slaapt en hoe diep. Dit kan ook gecontroleerd worden door plakkertjes bij de ooghoeken.
Adem halen
Met een band rond uw borst en buik wordt gecontroleerd of u pogingen doet om adem te halen. Bij een osas-patiënt gaan de bewegingen in borst en buik door, wanneer er niet via de keel adem wordt gehaald. Bij csas-patiënten geven de hersenen (tijdelijk) geen prikkel tot ademhalen. De beweging in borst en buik stopt dan.
Adequaatheid van de ademhaling
Er worden sensoren onder de neus aangebracht om te controleren of u nog wel ademt. Als u niet ademt daalt het zuurstofgehalte in het bloed. Het zuurstofgehalte wordt meestal gecontroleerd met een bandje over de vingertop.
Houding
De houding waarin u slaapt kan door een sensor vastgelegd worden. Soms gebeurt dit door een camera of door observaties van de verpleegkundige. Meestal wordt via draden naar de benen ook vastgelegd of u in uw slaap rusteloze beenbewegingen maakt (de zogenaamde restless legs).
Snurken
In sommige gevallen wordt ook het snurkgeluid en de intensiteit ervan vastgelegd.